Geschiedenis van Oldenburg
Van burchtcomplex naar stad van overmorgen: de geschiedenis van Oldenburg
Zeer vroege sporen van menselijke activiteiten op het gebied van Oldenburg zijn gevonden in het westen van de stad, in Bloherfelde. Het Landesamt für Denkmalpflege (monumentenzorg) in Nedersaksen ontdekte ca. 40 stookplaatsen, die uit de middensteentijd dateren - tussen 8500 en 4000 vóór Christus. De archeologen gaan ervan uit dat het kookgaten van jagers en verzamelaars uit de steentijd zijn. Vermoed wordt dat de plek langere tijd, misschien eeuwenlang, steeds weer werd opgezocht.
Bij ontsluitingswerkzaamheden naar het industrieterrein van de stad, bij de oostelijke haven tussen het Ikea-terrein, het Hemmelsbäker Kanal en Hunte, is in de voorzomer van 2007 een historisch ringwalcomplex van ca. 35 tot 40 meter doorsnede herontdekt. Dit was mogelijk een voorloper van de gravenburcht in de binnenstad van Oldenburg. De op historische kaarten als "Heidenwall" aangeduide Burgwall, die uit de eerste helft van de 11e eeuw dateert, bewaakte de voormalige doorwaadbare plaats door de Hunte.
Van oudsher markeert de Stadt Oldenburg de belangrijke rivieroversteek tussen de Delmenhorster en de Oldenburgse-Oostfriese geestgrond op de plaats, waar de uitgestrekte veen- en marsgronden tussen Weser en Ems vroeger het beste gepasseerd konden worden ("Friesische Heerstraße"). Bovendien heeft, zoals bij Hamburg en Bremen, ook de ligging aan de voormalige getijdengrens (haven, stapel- en overslagplaats) belangrijke impulsen gegeven voor de verdere ontwikkeling van de vroege nederzetting.
Eerste vermelding in de oorkonden als Aldenburg in 1108
Oldenburg gaat, en daar wijst de naam van de stad al op, terug op een oud burchtcomplex (in 1108 eerste vermelding in de oorkonden als "Aldenburg"). Op een overstromingsvrije geestgrondrug te midden van het drassige dal van de Hunte gebouwd, bewaakte ze als steunpunt en tolplaats van de Ammerländer (later: Oldenburger) graven de belangrijke handelsroute van Bremen en Westfalen naar het Duitse Friesland, die hier in het grensgebied tussen Saksen en Friesland over een dam door het laagland leidde. De weg loopt ook nu nog door de stad, ongeveer van het noorden naar het zuiden (straatnamen: Lange Straße, Damm).
Overgeleverd is dat in 1108 de toenmalige graaf Egilmar I van Oldenburg op zijn verzoek door het klooster Iburg met zijn familie in de gebedsbroederschap werd opgenomen. Als tegenprestatie zouden voortaan ieder jaar door graaf Egilmar op de geboortedag van Maria (8 september) negentig bundels paling aan de Iburger abt worden overhandigd. Deze historische gebeurtenis is in de oorkonden vastgelegd en documenteert de eerste vermelding van de naam Oldenburg, die destijds als Aldenburg werd geschreven.
Onder de bescherming van de burcht werd in de 12e en 13e eeuw een vestiging van handelaren en handwerkslieden gebouwd (1224: voortzetting bouw van de Lambertikirche, 1243: twee markten per jaar). Ze kreeg in 1345 het stadsrecht (eerste raadhuis: 1355) en nam in de 14e eeuw als handelsplaats en haven (eerste vermelding 1383) in betekenis toe.
Onder wisselend gezag van de 17e tot en met de 19e eeuw
Onder de graven van Oldenburg namen Christian (1448 tot koning van Denemarken gekozen) en vooral Anton Günther (1583-1667) een prominente plaats in. Hij kreeg het voor elkaar om zijn land door royale geschenken en een handige neutraliteitspolitiek te behoeden tegen de vernielingen en verwoestingen van de Dertigjarige oorlog.
In 1667 kwam de stad door erfopvolging aan de Deense kroon. Van 1672 tot 1679 vond de eerste uitbreiding van de vesting plaats. De Deense stadhouders zetelden er tot 1773. In deze tijd beleefde Oldenburg, mede veroorzaakt door de grote, vernietigende brand van 1676, economisch en politiek een aanzienlijke terugval. Na het einde van de Deense heerschappij werd Oldenburg in 1773 onder Friedrich August uit het huis Holstein-Gottorp opnieuw residentie, en als hertogdom het centrum van een land dat zich vervolgens van de kust tot aan de Dümmer en van Bremen tot bijna aan de Hümmling uitstrekte. Van 1810 tot 1813 behoorde Oldenburg tot het keizerrijk Frankrijk.
Bouwwerken en bezienswaardigheden » uit vijf eeuwen bepalen ook nu nog het stadsbeeld, waaronder de St. Lambertikirche (oorspronkelijk vroege 12e eeuw), de Lappan-toren (1467), het huis Degode (1502), het slot (verbouwing van de middeleeuwse burcht vanaf 1607), de classicistische huizenrij aan de Huntestraße (vanaf 1791), de 18 hectare grote kasteeltuin (vanaf 1803), het Prinzenpalais (1821), het Peter-Friedrich-Ludwigs-Hospital (1838), de Schlosswache (1839), het Augusteum (1867), het Elisabeth-Anna-Palais (1893); het Staatstheater (1892/93).
Op weg naar de moderne tijd: de 19e eeuw
De overgang tot residentiestad van militairen en ambtenaren en tot woonplaats van gepensioneerden ging gepaard met een snelle bevolkingsgroei (1821: 9.446, 1848: 15.087, 1871: 25.275 inwoners). Sinds het midden van de 19e eeuw was wonen ook in laaggelegen stadsgebieden technisch mogelijk geworden. Zo ontstond vanaf 1875 het Dobbenviertel met zijn villa's uit de Gründerzeit. Op dezelfde wijze werden na de aansluiting op het spoorwegnet (vanaf 1867) en de bouw van het Hunte-Ems-kanaal (1855-1893) in het oosten van de stad de haven- en de stationswijk aangelegd.
De industrialisering bleef daarentegen beperkt. Behalve de in Osternburg in 1856 opgerichte warpspinnerij was er sinds 1846 de Oldenburger glasblazerij, waarin wijnflessen werden vervaardigd, gedeeltelijk voor Spanje en Portugal. Vooral na de regulering van de Hunte (tot 1898) en de oprichting van de Oldenburgisch-Portugiesische Dampfschifffahrtsreederei (1882) kende de fabriek een sterke opleving.
In de 20e eeeuw groeit Oldenburg door tot een stad met meer dan 100.000 inwoners
Na de abdicatie van de laatste groothertog Friedrich August (1918) werd in 1919 de eerste regering van de "Vrijstaat Oldenburg" gekozen. Tussen de oorlogen ontstonden aan de stadsrand nieuwe, planmatig aangelegde woongebieden (Bürgerfelde). Door de inlijving van Osternburg (1922), Eversten (1924), Nadorst, Ofenerdiek, Ohmstede en Etzhorn (1933) werd het stadsgebied van 1.152 hectare (1919) uitgebreid tot ca. 10.297 hectare (1935).
Onder het gezag van het nationaalsocialisme fungeerde Oldenburg als hoofdstad van de gouw. In 1945 werd het land Oldenburg door de geallieerden hersteld; In 1946 ging het over in de deelstaat Niedersachsen.
Sindsdien was de stad zetel van de districtsregering (bestuursdistrict "Oldenburg", vervolgens vanaf 1978 "Weser-Ems".) In 2004 werden de districtsregeringen in de gehele deelstaat ontbonden. In 2005 kreeg Oldenburg bij besluit van de deelstaat een "regeringsvertegenwoordiging". De verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog bleven Oldenburg grotendeels bespaard. Na het einde van de oorlog stond de stad (die in 1940 zelf slechts ca. 80.000 inwoners telde), door de toestroom van 40.000 vluchtelingen voor grote uitdagingen en werd als het ware in één klap een stad van meer dan 100.000 inwoners.
Versneld door de weer inzettende economische opleving begonnen in de volgende jaren drukke bouwwerkzaamheden. Nieuwe woongebieden werden aangewezen, bestaande openingen tussen de wijken opgevuld. Het aantal inwoners steeg weer en nam in de volgende decennia continu toe (1950: 122.809, 1961: 125.198, 1970: 131.545, 1987: 139.679, 1997: 153.531, 2001: 155.908, 2004: 158.000, 2010: 158,233, 2012: 159,329). Daarmee is Oldenburg op weg om de op twee na grootste stad van Nedersaksen te worden, achter Hannover en Braunschweig. Deze positieve ontwikkeling staat in tegenstelling tot bijna alle andere grote steden, die in de laatste decennia min of meer een groot deel van hun inwoners hebben verloren.
Springplank voor de toekomst: Oldenburg wordt "Stad van de Wetenschap"
De voormalige residentie van de graven, hertogen en groothertogen is als huidige grote universiteitsstad en als regionale hoofdstad tussen Weser en Ems het administratieve, economische en culturele middelpunt van het Noordwesten van Nedersaksen. Sinds 2005 is de regio Bremen/Oldenburg erkend als Europese metropoolregio.
In 2008 heeft het Stifterverband für die Deutsche Wissenschaft Oldenburg de titel "Stad van de Wetenschap 2009" verleend. Met deze titel worden steden onderscheiden die er in geslaagd zijn om netwerken tussen wetenschap, economie en cultuur te vormen en om deze netwerken duurzaam voor de ontwikkeling van de stad in te zetten.
Het project "Stad van Wetenschap" is daarbij niet slechts gericht op 2009, maar is een ambitieus en langlopend project voor stadsontwikkeling. Het richtinggevende concept "Stad van overmorgen" staat vooral voor wetenschap, dynamiek en innovatie. Oldenburg is een stad vol creatieve en knappe koppen en wil dat ook in de toekomst blijven.
Deze recente ontwikkelingslijnen maken van Oldenburg een moderne en toekomstgerichte grote stad, die toch haar beminnelijke charme als residentiestad met goede oude tradities graag bewaart.
Zuletzt geändert am 15. Oktober 2018